vrijdag 20 maart 2009

Donderdagavond half zeven

De glazen voordeur van Wiels valt achter mij dicht. Iets vroeger dan normaal, maar dat mocht ook wel eens. Een lezing van Office Geers-Van Severen wacht op mij. In november zag ik hun werk op de Biënnale van Venetië, ik ben benieuwd naar hun vertelsels.

De zon schijnt fel. Heerlijk, een nieuw Zomergevoel. Zon heb ik nodig. Ik kijk achterom naar het Blomme-gebouw waarop ik vandaag pas echt verliefd werd. Heerlijke Lijnen, heerlijke grote lege ruimtes. Ruimtes. Schachten. Fotogenieke schachten. Traphallen, even fotogeniek. God i love it. Ik ontdekte de Brusselse skyline die je ziet vanop de top, vanop het dakterras. A-dem-benemend. En net wat ik nodig had.
Als reflex had ik een fractie spijt geen fototoestel bij me te hebben. Even maar. Al snel zag ik immers dat wat ik daarboven wilde vastleggen in geen enkele foto past: Vrijheid. Liberté.
Zowaar toevallig ontdekte ik dit gevoel op de plek die mij drie weken geleden een architecturale kooi leek waarin ik mijn 140 stageuren mocht aftellen. Ik had het mis, zo bleek vandaag.

Vol gedachten zit mijn hoofd. Vol gemoed mijn mood. Zonder recht en reden te ongelukkig. Met ketens om de poten toch willen vliegen. Dat gevoel. Bovenop de Blomme viel het weg.
Ik wou er blijven, lang en hoog. Weg van de grond die verdomd hard is en laag, te laag. Maar moest terug naar beneden. Einde van de lunchpauze.

Terug op de grond, op straat kijk ik nog even naar waar ik enkele uren eerder stond. Daar, boven.
Slechts een handvol mensen kruist mijn weg naar het station. Op een haar haal ik mijn trein. Een enig yes-moment dat schamper de rest van de gedachten toelacht.
Ik stap de wagon binnen en hoor mensen praten, luid genoeg om ver verwijderd te gaan zitten. Deze keer toch. De trein rijdt. Ik kijk naar voorbijglijdende kantoortorens waarin nachtverlichtingen beginnen aan te flitsen. Elk om ter mooist eigenlijk.

Brussel Centraal nadert. Met mensen op perrons. Mooie mensen op perrons. Telefonerend, lezend, luisterend en wachtend op hun trein en wat ooit komen zal. Een trein die hen naar huis voert. Naar andere mensen die op hen wachten, groot en klein en vast vervuld van liefde.
Zittend op een trein mag je naar mensen staren. Dat is een excuus. Voor buitenstaanders lijk je immers in de glasramen naar je eigen weerspiegeling te kijken, wat we ook doen natuurlijk. Maar ik nu niet.
Ik zie de wachtende mensen en bedenk dat elk van hen is om van te houden, bestaat om van te houden. Dat ik elk van hen graag zou kunnen zien. Onvoorwaardelijk zelfs. Ze weten het niet en de trein rijdt verder. Nooit zullen ze het weten. Ongelukkigheid overvalt me. Ik rijd door de stad die ik zo-even nog van bovenaf bekeek. Zou iemand van de mensen ooit zoveel van mij kunnen houden als ik van hen? Ik weet het niet en zie mezelf weerspiegeld in de ruit. 'Triestig' zie ik eruit. En volledig ten onrechte. Rond Brussel Noord en in de hele wijde wereld zijn terwijl ik dit bedenk mensen gestorven van ellende, aids, de honger of dat alles tesamen. Dat is ellende.

Het atomium glimt in het laatste avondlicht. De Chinese Lakense toren licht al rood op. Brussel. Groot maar te klein voor mijn wereld.

Ik stuur een smsje naar een vriend. Hoe snel en voor hoeveel geld we in Barcelona kunnen geraken? Alleen al die vlucht-gedachte verlicht wat de versombering. Hij antwoordt niet.
Post-erasmusiale depressie, you say?

Geen opmerkingen: